Cultuurparticipatie: meedoen moet makkelijker
Steeds minder kinderen, jongeren en ouderen volgen in hun vrije tijd muziek- , schilder- of toneellessen. Zij moeten bovendien vaker op zoek naar andere locaties om hun passie te kunnen uitoefenen. Door bezuinigingen bij gemeenten en provincies blijft de deur van lokale, gesubsidieerde voorzieningen voor hen gesloten. Dit schrijft de Raad voor Cultuur in zijn advies Meedoen is de kunst.
De raad ziet ook kansen voor verbeteringen. Die zijn hard nodig, want cultuurparticipatie leert ons belangrijke vaardigheden voor de 21e eeuw en versterkt het creatieve hart van ons land.
Op verzoek van minister Bussemaker (OCW) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) doet de raad in zijn advies voorstellen voor een toekomstbestendig stelsel van voorzieningen voor actieve cultuurparticipatie. In het Rotterdamse HipHopHuis heeft de raad vandaag zijn advies hierover aangeboden aan minister Bussemaker en Arno Brok, burgemeester van Dordrecht en secretaris van het VNG -bestuur.
De raad constateert in Meedoen is de kunst dat de sector zich momenteel in een overgangsfase bevindt; de kwaliteit en continuïteit van het aanbod staan hierdoor onder druk. Gelukkig is er meer ruimte voor particuliere initiatieven. Zo ontstaan er bijvoorbeeld gezamenlijke projecten van burgers, verenigingen, culturele instellingen en private partijen waaraan de overheid wel meedoet, maar niet de eerste viool speelt. De raad is hier enthousiast over, maar ziet ook risico’s. Met name de toegankelijkheid van de voorzieningen voor cultuurparticipatie is, zeker voor kinderen en ouderen, niet vanzelfsprekend.
Ruim de helft van de Nederlandse bevolking doet op de een of andere manier aan cultuurparticipatie. Daarom zijn er voor een goede spreiding, kwaliteit en diversiteit van het aanbod volgens de raad vijf basisvoorwaarden die onderdeel moeten zijn van gemeentelijk of provinciaal cultuurbeleid: locatie, programma, promotie, vindbaarheid en toegankelijkheid. Daarnaast adviseert de raad om rekening te houden met de verschillende wensen en interesses van diverse leeftijdsgroepen. Het overheidsbeleid zou volgens de raad vooral gericht moeten zijn op voorzieningen voor de jeugd, omdat daar de basis wordt gelegd voor een culturele loopbaan.
De raad dringt in zijn advies ook aan op een systematische verzameling van deelnamegegevens en activiteiten die inzicht kunnen geven in de effectiviteit van de voorzieningen. Op deze manier kan er een regionale ‘atlas’ van actieve cultuurparticipatie ontstaan. Verder pleit de raad ervoor kunstenaars, docenten, verenigingen, centra voor de kunsten en commerciële partijen ruimte te geven voor nieuwe vormen van scholing, presentatie en samenspel. Hiervoor zouden de overheden altijd programmagelden beschikbaar moeten stellen.
Het lijkt de raad zinvol een ‘ontwikkelingsperspectief’ in de vrije tijd te ontwerpen, vergelijkbaar met de leerlijnen in het cultuuronderwijs. Zo’n perspectief maakt duidelijk welke route de deelnemers kunnen volgen, geeft de docenten betere kaders en sluit beter aan op het lesprogramma in het reguliere onderwijs. Wat de raad betreft, komt er ook een kwaliteitsborging voor alle aanbieders van cultuureducatie.