Rapport criteria publieke omroepen biedt geen soelaas
Het rapport dat voormalig minister Slob (Media) vorig jaar liet opstellen over legitimatiecriteria voor publieke omroepen geeft geen goed antwoord op de vraag hoe maatschappelijke binding van omroepen juridisch houdbaar getoetst kan worden. Dat schrijft de Raad voor Cultuur in een brief aan staatssecretaris Uslu van Cultuur en Media. Haar voorganger had de raad gevraagd om op het rapport te reflecteren. Het rapport, dat is opgesteld door adviesbureau AEF, laat volgens de raad de wezenlijke vraag naar onderscheidende criteria voor erkenning van omroepen onbeantwoord.
Al het denkwerk, adviezen en rapporten over dit onderwerp overziend, moet volgens de raad de conclusie onder ogen worden gezien dat zulke criteria eenvoudigweg niet vindbaar zijn.
Dit laat onverlet dat het omroepbestel op termijn niet goed houdbaar is. De huidige regels maken namelijk dat er steeds omroepen bij kunnen komen, terwijl er zelden een uit het bestel verdwijnt. De beheers- en bestuurbaarheid van het bestel komt hierdoor in het geding. Tegelijkertijd blijkt dat met name de grotere omroepen zich meer en meer op algemeen publiek richten en minder op hun oorspronkelijke doelgroep. Hierdoor verwordt het programma-aanbod tot steeds meer van hetzelfde, terwijl het juist de bedoeling was dat vanuit verschillende omroepen een pluriform aanbod ontstaat.
Voor de houdbaarheid van het bestel zijn volgens de raad daarom andere maatregelen nodig. Beheers- en bestuurbaarheid kan volgens de raad worden bereikt door het aantal omroepverenigingen aan een maximum te binden. Daaraan gekoppeld adviseert de raad een meer nadrukkelijke interne regie door de NPO op de pluriformiteit van het aanbod.
Die regie op genre- en programmaniveau is naar het oordeel van de raad nodig om fijnmazig de samenleving te kunnen bedienen en om flexibel in te kunnen spelen op actuele veranderingen in die samenleving.
"Vanzelfsprekend moet daarbij geborgd worden dat die regie ook een goede maatschappelijke legitimatie heeft, waarbij ook de omroepen een betrokkenheid dienen te hebben", stelt de raad. "Maximering van het aantal omroepverenigingen maakt een dergelijke aanvulling op de externe pluriformiteit van de omroepverenigingen extra noodzakelijk."
De raad schrijft ten slotte bereid te zijn om mee te denken over de verdere uitwerking van de voorgestelde oplossingsrichting.